Oui = Ja
Non = Nee
Merci = Dank u
Merci beaucoup = Dank u wel
de rien, je vous en prie = Niets te danken, geen dank
S'il vous plaît = Alstublieft
pardon, excusez-moi = Excuseert u mij, Neemt u mij niet kwalijk
Bonjour = Goede dag, Hallo
Au revoir, Adieu = Tot ziens
à bientôt = Vaarwel, Dag, Aju
Bonjour = Goede morgen
Bon après-midi = Goede middag
Bonsoir = Goedenavond
Bonne nuit = Goede nacht
Je ne comprends pas = Ik begrijp u niet. Ik weet het niet.
Comment dit-on ca en [Français]? = Hoe zeg je dit in het [Nederlands]?
Parlez-vous ... = Spreekt u ...
anglais = Engels
français = Frans
allemand = Duits
espagnol = Spaans
chinois = Chinees
je = Ik
nous = Wij
tu = Jij
vous = U
vous = Jullie, U
ils (m) elles (f) = Zij
Comment vous appelez-vous? Quel est votre nom? = Hoe heet je?
Enchanté (de faire votre connaissance). = Leuk je te ontmoeten.
Comment allez-vous? Ça va? = Hoe gaat het ermee?
bien, bon = Goed
mal, mauvais = Slecht
Comme ci comme ça = Gaat wel
une femme, une épouse = Vrouw
le mari = Echtgenoot, Man
la fille = Dochter
le fils = Zoon
la mère, maman = Moeder
le père, papa = Vader
un ami (m), une amie (f) = Vriend (m), Vriendin (f)
Où sont les toilettes? = Waar is het toilet?
2. Nombres = Getallen
zéro, nul = nul
un(e) = een
deux = twee
trois = drie
quatre = vier
cinq = vijf
six = zes
sept = zeven
huit = acht
neuf = negen
dix = tien
onze = elf
douze = twaalf
treize = dertien
quatorze = veertien
quinze = vijftien
seize = zestien
dix-sept = zeventien
dix-huit = achttien
dix-neuf = negentien
vingt = twintig
vingt-et-un(e) = eenentwintig
trente = dertig
quarante = veertig
cinquante = vijftig
soixante = zestig
soixante-dix = zeventig
quatre-vingts = tachtig
quatre-vingt-dix = negentig
cent = honderd
mille = duizend
un million = miljoen
3. Faire des achats/Manger = Winkelen/Dineren
Quel est le prix? Combien ça coute? = Wat kost dit? Hoeveel kost dit?
Qu'est-ce que c'est? = Wat is dat?
Je le prends. = Ik koop het.
Je voudrais acheter ... = Ik zou graag ... kopen.
Avez-vous ... = Hebt u ...
Acceptez-vous les cartes de credit? = Accepteert U kredietkaarten? Mag ik betalen met een creditcard?
ouvert = Open
fermé = Gesloten
la carte postale = Briefkaart
des timbres = Postzegels
un peu = Weinig
beaucoup = Veel
tout (m) toute (f) = Alles
le petit déjeuner = Ontbijt
le déjeuner = Lunch
le dîner = Diner
Végétarien = Vegetarisch, Vegetariër
Kascher = Kosher
À votre santé! À la votre! = Proost!
L'addition, s'il vous plaît. = De rekening, alstublieft.
le pain = Brood
la boisson = Drank
le café = Koffie
le thé = Thee
le jus = Sap
de l'eau = Water
la bière = Bier
le vin = Wijn
le sel = Zout
le poivre = Peper
la viande = Vlees
le boeuf = Rundvlees
le porc = Varkensvlees
le poisson = Vis
la volaille = Gevogelte
le légume = Groente
le fruit = Fruit
la pomme de terre, patate = Aardappel
la salade = Salade
le dessert = Nagerecht
une glace = IJs
4. Voyage = Reizen
Où est ...? = Waar is ...?
Quel est le prix du billet? = Wat kost een kaartje?
Billet = Kaartje
Un billet pour ..., s'il vous plaît. = Een kaartje naar ..., alstublieft.
Où est-ce que vous allez? = Waar ga je heen?
Où habitez-vous? = Waar woon je?
le train = Trein
un autobus = Bus
le métro = Metro
un aéroport = Vliegveld
la gare = Treinstation
la gare routière = Bushalte, Busstation
la gare de métro, la station de m&eactue;tro = Metrostation
le départ = Vertrek
une arrivée = Aankomst
Agence de location de voitures = Huurauto's
le stationnement, le parking = Parkeerplaats
un Hôtel = Hotel
une chambre = Kamer
la réservation = Reservering
Avez-vous des chambres disponsibles pour ce soir? = Is er nog een kamer vrij?
Complet = Vol
le passeport = Paspoort
5. Les directions = Richtingen
à gauche = Links
à droite = Rechts
Tout droit = Rechtdoor
en haut = Omhoog
en bas = Omlaag
Loin = Ver weg
près, proche = Dichtbij
Long (m) Longue (f) = Lang
Court (m) Courte (f) = Kort
Carte = Kaart
Information touristique = Toeristen Informatie, VVV
6. Endroits = Plaatsen
La Poste = Postkantoor
le musée = Museum
la banque = Bank
le poste de police, la gendarmerie = Politiebureau
l'hôpital = Ziekenhuis
la pharmacie = Apotheek
le magasin = Winkel
le restaurant = Restaurant
une école = School
une église = Kerk
les toilettes = Toiletten
la rue = Straat
la place = Plein
la montagne = Berg
la colline, le tertre = Heuvel
la vallée, le val = Vallei
un océan = Oceaan
le lac = Meer
la rivière, le fleuve = Rivier
la piscine = Zwembad
la tour = Toren
le pont = Brug
7. L'heure et la Date = Tijden en Data
Quelle heure est-il? = Hoe laat is het?
7h13, Sept heures treize = 7:13, Dertien over zeven
3h15, Trois heures quinze = 3:15, Vijftien over drie
3h15, Trois heures et quart = 3:15, Kwart over drie
11h30, Onze heures trente = 11:30, Dertig over Elf, Elf uur dertig
11h30, Onze heures et demie = 11:30, Half twaalf
1h45, Une heure quarante-cinq = 1:45, Een uur vijfenveertig
1h45, Deux heures moins le quart = 1:45, Kwart voor twee
Jour = Dag
Semaine = Week
Mois = Maand
An, Année = Jaar
lundi = maandag
mardi = dinsdag
mercredi = woensdag
jeudi = donderdag
vendredi = vrijdag
samedi = zaterdag
dimanche = zondag
janvier = januari
février = februari
mars = maart
avril = april
mai = mei
juin = juni
Juillet = juli
août = augustus
septembre = september
octobre = oktober
novembre = november
décembre = december
printemps = Lente
été = Zomer
automne = Herfst
hiver = Winter
Aujourd'hui = Vandaag
Hier = Gisteren
Demain = Morgen
Anniversaire = Verjaardag
Joyeux anniversaire! = Gefeliciteerd!
hollandais